ONTERECHT BETREKKEN VAN DE ARCHITECT IN GERECHTSZAAK – SCHADEVERGOEDING WEGENS TERGEND EN ROEKELOOS GEDING – VEROORDELING BOUWHEER
Vred. Veurne, 28 juli 2020, AR 19A854, onuitgegeven
De feitelijke omstandigheden van de zaak kunnen worden samengevat als volgt.
Een bouwheer wenst een pand, dat hij heeft aangekocht, te splitsen in twee entiteiten. Enerzijds een gelijkvloers handelspand en anderzijds een bovenliggend appartement.
De werken, die enkel de inrichting van het pand en opfrissing der nutsvoorzieningen en afwerkingen betreffen, zijn niet vergunningsplichtig. De bouwheer sluit een aannemingsovereenkomst af met de aannemer voor de uitvoering van die werken.
Tijdens het uitvoeren van die werken meldt de aannemer aan de bouwheer dat hij voor de aanvraag om het water, de gas en de elektriciteit te splitsen voor beide entiteiten aan de gemeente een bijkomend huisnummer dient aan te vragen.
Daartoe contacteert de bouwheer de architect wordt tussen beiden een architectuurovereenkomst afgesloten, waarin uitdrukkelijk wordt bepaald dat de opdracht zich beperkt tot het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het opsplitsen van het pand teneinde het appartement en de winkel afzonderlijk te kunnen verhuren.
De architect diende niet in te staan voor de opmaak van het uitvoeringsdossier, de werfcoördinatie en de bijstand bij de oplevering.
De opgestuurde offerte werd door de bouwheer voor akkoord ondertekend. De opdracht wordt uitgevoerd door de architect.
Na werken en bij de eindafrekening van de aannemer, betaalt de bouwheer haar aannemer niet, die uiteindelijk overgaat tot dagvaarding in betaling van de openstaande facturen.
De bouwheer verweert met vermelding van een groot aantal gebreken waarbij de rechtbank een deskundige aanstelt.
Tijdens de expertise komt de opdracht aan de architect ter sprake waarbij de expertiseverrichtingen worden opgeschort en de architect in gedwongen tussenkomst wordt gedagvaard door de bouwheer.
De architect verzet zich hevig tegen het betrokken worden in de gerechtelijke expertise en de rechtszaak. Dit om reden dat zijn opdracht contractueel beperkt was tot:
-het aanvragen van de omgevingsvergunning tot splitsing van het pand in twee entiteiten en,
-daartoe dossier samen te stellen en de nodige opmetingen in regie uit te voeren.
De omgevingsvergunning werd bekomen en op te merken valt dat, op het ogenblik van de opmeting, de werken in volle uitvoering bezig waren.
De architect vorderde afwijzing van elke vordering tegen haar en tevens een tegenvordering lastens de bouwheer wegens tergend en roekeloos geding.
De rechtbank verwijst uitdrukkelijk naar het art. 4, 1ste lid van de Wet van 20.02.1939 dat bepaalt dat zowel de staat, de provincies, de gemeenten, de openbare instellingen en de particulieren een beroep moeten doen op de medewerking van een architect voor het opmaken van de plannen en de controle op de uitvoering der werken, voor welke door de wetten, besluiten en reglementen een voorafgaande aanvraag tot toelating tot bouwen is opgelegd.
Deze bepaling tot verplichte bouwbijstand impliceert evenwel niet dat er een volledige architectuuropdracht tot stand moet komen.
In casu was de opdracht van de architect zeer duidelijk beperkt tot het bekomen van de omgevingsvergunning tot splitsing.
Anderzijds waren de werken, die in uitvoering waren wanneer de architect zijn opmetingen doet, duidelijk niet vergunningsplichtig.
De rechtbank overloopt ook punt voor punt de diverse gebreken die ter discussie staan, door de bouwheer in het debat gebracht, en stelt vast dat doe niet het voorwerp hebben uitgemaakt van de overeenkomst met de architect.
De rechtbank stelt wel dat de vordering van de eisende partij ten overstaan van de architect, een volledig autonome vordering betreft, die afzonderlijk dient beoordeeld te worden, doch in casu werd de vergunning bekomen, en heeft de architect zijn contractuele verplichting correct uitgevoerd.
Op overtuigende wijze stelt de rechtbank vast dat de bouwheer dan ook volledig ten onrechte de architect in de procedure heeft betrokken en kent op die grond de tegenvordering tot schadevergoeding wegens tergend en roekeloos geding toe.
De bouwheer, als eisende partij, wordt eveneens veroordeeld tot de gerechtskosten die in hoofde van de architect werden gevorderd.
Meer en meer dient vastgesteld te worden dat architecten te pas en te onpas in een betwisting tussen de bouwheer en de aannemer worden betrokken.
Wanneer de werken niet vergunningsplichtig zijn en de taak van de architect zeer beperkt is, en niet onder de toepassing van art. 4, lid 1 van de wet van 20.02.1939 valt, dan dient de tussenkomst van de architect zeer kritisch te worden beoordeeld en reeds van bij de aanvang van de procedure te worden betwist.
Dit zeer recent en nog niet gepubliceerde vonnis verduidelijkt op gemotiveerde wijze deze noodzakelijke kritische houding zeer duidelijk.
Het is immers al te gemakkelijk om, onder het voorwendsel van technische vaststellingen in een gerechtelijke expertise, op gratuite wijze de architect mee te sleuren in een gerechtelijk, deskundig onderzoek en daarop volgende procedure hetgeen niet alleen voor de architect maar ook voor zijn verzekeraar kosten veroorzaakt die totaal onnodig waren en achteraf onvoldoende kunnen worden gerecupereerd.
Een zeer duidelijk signaal aan de eisende partijen dat een architect slechts dient meegesleurd te worden in een procedure wanneer er zeer duidelijke aanwijzingen zijn dat hij mogelijks fouten in zijn wettelijke en/of conventionele opdracht zou hebben begaan.