“Zwarte” en “Witte” kolommen in de afrekening van de aannemer

“Zwarte” en “Witte” kolommen in de afrekening van de aannemer Facturatie van de werken en het openbare orde karakter van de overeenkomst. Ontvankelijkheid van de vordering voor de rechtbank : arrest van het Hof van Beroep te Luik dd. 04 oktober 2019

Leuke casus – een verwittigd man is er twee waard.


De feiten die aan het oordeel van het Hof van Beroep te Luik werden voorgelegd zijn de volgende:

In 2015 contacteert een bouwheer zijn aannemer voor het uitvoeren van een dakrenovatie en het aanleggen van een buitenterras.

De werken worden uitgevoerd tussen 12 en 30.10.2015.

Op 01.11.2015 is er een afrekeningsontmoeting tussen de aannemer en de bouwheer waar een niet gedateerd en niet getekend document wordt opgesteld waarin twee kolommen afrekening voorkomen: een afrekening "wit" en een kolom afrekening "zwart".

Op 15.11.2015 maakt de aannemer een factuur met nr 40 voor een bedrag van € 2.840,41 en op dezelfde datum een tweede factuur nr 41 voor een bedrag van € 2.681,00.

De factuur nr 40 wordt onmiddellijk door de bouwheer betaald ; de factuur 41 wordt niet betaald.

Er volgen ingebrekestellingen door de aannemer op 24.12.2015 en op 15.02.2016 hetgeen uiteindelijk leidt tot een dagvaarding op 25.05.2016 waar de aannemer de bouwheer dagvaardt in veroordeling tot betaling van de factuur 41 voor een bedrag van € 2.681,00 meer interesten, schadebeding en kosten.

Bij vonnis van 26.06.2017 volgt een heropening der debatten waar de rechtbank partijen beveelt te besluiten en stukken voor te leggen met betrekking tot de schending van de openbare orde door hun overeenkomst, de nietigheid van deze overeenkomst en de gevolgen van de poging tot het bekomen van een vonnis ter uitvoering van een overeenkomst strijdig met de openbare orde ; lees : het invorderen van een afrekening "zwart geld".

In het eindvonnis van 14.05.2018 oordeelt de eerste rechter, na analisering van de argumenten van de partijen, dat de vordering nopens de factuur 41 ontvankelijk is en niet strijdig met de openbare orde en wordt zij (slechts) ten dele toegekend.

Tegen dit eerste vonnis wordt door de bouwheer hoger beroep aangetekend waarbij zij in hoofdorde de niet ontvankelijkheid van de vordering van de aannemer opwerpt wegens strijdigheid met de openbare orde gezien het een invordering betreft van "zwart geld".

De toepasselijke principes zijn ondermeer het art. 6 van het B.W. dat bepaalt dat aan de wetten die de openbare orde en de goede zeden betreffen door bijzondere overeenkomsten geen afbreuk kan worden gedaan, zodanig dat een overeenkomst, die strijdig is met de openbare orde, m.a.w. een factuur die de invordering betreft van "zwart geld", niet ontvankelijk kan worden verklaard door een rechtbank .

Zij is tevens de toepassing van het principe nemo auditur propriam turpitudinem allegans .

Het adagium dat betekent dat een rechter een eis, met betrekking tot de openbare orde of de goede zeden, niet ontvankelijk kan verklaren. (o.a. Cass., 19 mei 1961, Pas., 1961, 1008)

Aldus kan een aannemer geen vordering in rechte stellen die gebaseerd zijn op een overeenkomst die absoluut nietig is (A. Delvaux en B. de Coqueau, "L'ordre publique en droit de la construction : un concept au multiples ramifications" in Droit de la constructiion, CUP, vol. 166, n° 5, p.20)

Een dergelijke vordering is tevens niet toelaatbaar (art. 17 Ger. W.)

In casu heeft de rechtbank, op basis van alle voorgebrachte elementen, geoordeeld dat het stuk, waaruit de afrekening blijkt, in twee verschillende kolommen is aangevuld, en bijgeschreven in twee verschillende kleuren van balpen ; dat het document niet is getekend, dat er ook geen datum op dat document is vermeld. Er worden tevens aanvullende stukken van onderaannemers voorgelegd die in hun verklaring, weliswaar op vraag van de aannemer, verklaren dat het precies de bouwheer was die ten dele in het "zwart" wilde betalen om te ontsnappen aan de BTW.

Het belangrijkste element in de overweging van het Hof (eigen interpretatie) lijkt inderdaad terecht te zijn dat niemand betwist dat de bijeenkomst plaats vond op 01.11.2015 en dat de aannemer reeds op 15.11.2015, binnen de wettelijke termijn inzake BTW reglementering, twee onmiddellijk elkaar opvolgende facturen heeft opgemaakt.

Dat deze facturen in zijn boekhouding en BTW aangifte werden opgenomen, waaruit duidelijk blijkt dat, volgens het Hof, het nooit de intentie is geweest van de oorspronkelijke eiser, bouwheer, om de uitvoering na te streven van het invorderen van een overeenkomst strijdig met de openbare orde.

Het Hof oordeelt derhalve terecht dat de vordering wel degelijk ontvankelijk is, en in de verdere beoordeling ten gronde, wordt voor 99 % de vordering van de aannemer toegekend, waarbij de appellant, bouwheer, veroordeeld wordt tot de gerechtskosten van de beide aanleggen.

Hof van Beroep te Luik, 20ste kamer, 04.10.2019 - 2018/RG/953 - H. José / S. Maurice.

Auteur: Frank Reynaert

Onderwerpen:

#fraude #zwartgeld #bouw #openbareorde #aanneming

24/10/2019